In 1379 gaven Johan van Ripen en diens echtgenote Catharina hun huis en erf op het Rijkenhage te Zutphen ter bewoning aan 6 of 7 goede, onbesproken vrouwen. Bij hun leven zouden Van Ripen en diens echtgenote de vrouwen aanwijzen die in hun woning gehuisvest zouden worden, na hun dood zouden hun erfgenamen dat doen. Kon men die niet meer opsporen, dan kwam het recht van begeving aan de kapelaan van de St. Walburgskerk en de pastoor van de Nieuwstadskerk. De vrouwen in het Ripenhuis moesten zich daarin ordelijk en fatsoenlijk gedragen. In het tegenovergestelde geval werden zij eruit verwijderd. Andere voorwaarden stelden de stichters niet.
Het Ripenhuis (of Rypenhuis) lag op het Rijkenhage tussen de Dieserstraat en het klooster Rondeel (het Rondeel lag ongeveer ter plaatse waar nu de kazerne Burgerweeshuis staat). Het kwam uit aan de Berkel en lag naast het gruithuis. Het Ripenhuis wordt aan de rugzijde van zijn stichtingsbrief de oude school genoemd ter onderscheiding van de nieuwe school, die op het Kerkhof lag, waar zich thans de stadstimmerwinkel bevindt. Het was dus vóór 1379 een school. In 1472 was Neze Rensen verwaarster. Zij droeg toen het huis op aan Pieter Boick en zijn erven, die dus toen het bestuur over de stichting en het beheer over haar inkomsten kreeg. Bron: Bijdragen en Mededeelingen deel XX (pag. 120), Gelre, Vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, S. Gouda Quint, Arnhem – 1917) |