Requiem

Toen wij daags voor kerstmis 2013 te horen kregen, dat Karin leed aan een zeldzame, onbehandelbare vorm van kanker, betekende dat voor haar het begin van een periode van “bijna doodgaan” en voor ons beiden een periode van afscheid nemen van elkaar. Achteraf bleek, dat dit zestien maanden zou duren, zestien moeilijke maanden waarop we elk moment dachten, dat ze binnen een week of wat dood zou zijn. Zestien maanden van geen toekomstplannen maken, geen nieuwe schoenen of bril kopen, niet dat leuke bloesje bij H&M passen, want ze zou er waarschijnlijk toch niets meer aan hebben. Zestien maanden waarin de belangstelling voor haar geleidelijk afnam: ze bleef op de been en ze bleef er maar goed uitzien, dus het zou zo’n vaart wel niet lopen. Zestien lange maanden waarin het leven eigenlijk al stilstond.

Meer dan tweeëndertig jaar waren we samen en deden we alles samen. Nu gingen we naar het moment waarop we beiden een andere weg zouden moeten inslaan: zij was straks, zoals ze het steeds vaker ging noemen, “overal vanaf” en ik moest verder. Daarbij zag zij het als een troost, dat ZIJ nooit alléén verder zou hoeven, want ze was vaak bang geweest, dat ik eerder dan zij zou komen te overlijden en dat zij daar nooit overheen zou komen.

Na de zware operatie, waarbij zij veel bloed verloor en verschillende specialisten voor een raadsel stonden wat voor soort tumor zij aantroffen in haar lichaam, heeft zij lange tijd nodig gehad om weer enigszins op krachten te komen, wetende dat er ergens een moment zou komen waarop de verwoestende werking van de kanker merkbaar zou worden. Dat was ook psychisch slopend.
Omdat de ziekte onbehandelbaar was, behalve misschien met een zware chemokuur, die – zoals Daniel den Hoed het zei – àls die al zou aanslaan, slechts palliatief zou zijn en gezien moest worden als een “investering in drie maanden langer leven”, besloot Karin af te zien van verdere bezoeken aan artsen en ziekenhuizen en te kiezen voor zo veel mogelijk “kwaliteit van leven”.
Wij spraken af, dat wanneer het zo ver zou komen, Karin thuis door mij verzorgd zou worden en uiteindelijk in haar eigen bed zou sterven. Geen vreemden in huis, geen ziekenhuisbed. Het was een zegen dat ik geen baan meer had en daardoor bevoorrecht was om er altijd voor haar te kunnen zijn. We regelden alle formaliteiten voor euthanasie, die zij wenste zodra zij niet meer haar bed zou kunnen uitkomen en spraken alles grondig door met onze huisarts.

Vanaf de operatie tot haar overlijden is Karin geen moment zonder pijn geweest. Zitten en liggen waren het pijnlijkst. Even lekker op een luie stoel of een uurtje naar bed gaan was er nooit bij. Altijd maar doorgaan met het huishouden en haar hobby’s, die zij de laatste maanden staande deed achter een oude hoge diatafel, en pas om halftwee ’s nachts naar bed, moe van de inspanningen en met een slaappilletje. Dan sliep zij meestal goed tot de vroege ochtend.

Een maand of twee geleden kreeg zij een darmbloeding die dagen aanhield. Karin had inmiddels al vaak tegen me gezegd, dat ze graag de volgende ochtend niet meer wakker zou worden en hoopte nu dat de bloeding haar daarbij zou helpen. De bloeding stopte echter, de kleur kwam weer op haar gezicht en ze leek weer even op te knappen. Haar moment was blijkbaar nog niet gekomen en kiezen voor euthanasie durfde ze eigenlijk toch niet.
Dan maar blijven hopen dat zij spoedig eens in haar slaap zou overlijden of dat het moment gauw kwam waarop zij in een diepe slaap kon worden gebracht door middel van palliatieve sedatie.

De laatste weken namen de pijnen toe, kreeg zij het vreselijk benauwd en kwam de huisarts uiteindelijk bijna dagelijks aan huis. Karin had nauwelijks nog energie en verontschuldigde zich regelmatig tegenover mij, dat zij zich zo aanstelde en dat zij mij zo’n verdriet deed.
Ze voelde dat het einde naderde en zag er tegenop dat haar vertrouwde huisarts vrijdag de 24e met vakantie zou gaan.
Uiteindelijk heeft de huisarts haar op diezelfde dag nog comfortabel kunnen maken en kon hij haar de palliatieve sedatie aanbieden, die zij zo graag wilde hebben. Achteraf bleek dit laatste niet eens meer nodig: kort daarna overleed zij, helemaal uitgeput, in haar slaap.

In haar leven was Karin graag op zichzelf. Ze was niet zo’n mensen-mens als ik. Heel veel vrienden had ze niet, daar had ze geen behoefte aan. Karin moest echt van je houden om met je bevriend te kunnen zijn. Ze had mij, die goede vrienden en ze had haar hobby’s: haar verzamelingen, de poppenhuisminiaturen en het stamboomonderzoek. Zou ze die niet meer kunnen uitoefenen, dan zou het leven zinloos zijn. Zo lang ze de energie had was ze hele dagen bezig, in de vreemdste houdingen omdat ze zo’n pijn had. Als ze al klaagde, dan was het over het feit dat ze veel te weinig tijd zou hebben om alles waar zij mee bezig was af te maken. Tegelijkertijd nam zij juist steeds meer hooi op haar vork, want ze wilde volgens mij helemaal niet dat alles af zou zijn voor het einde van haar leven. Ze is nog nooit zo productief geweest met het in elkaar knutselen van miniatuurtjes en het maken van stijlkamertjes als het afgelopen jaar. Daarnaast hielp zij menigeen, ook kennissen-van kennissen in binnen- en buitenland, met het uitzoeken van hun familiegeschiedenis. Daar was ze handig in als geen ander en ze werd erom geprezen.

Vorige week vrijdagmiddag overleed zij, toch nog onverwacht, een paar uur nadat zij in slaap was gebracht door haar eigen huisarts, met mij aan haar zijde. Precies zoals ze het graag gewild had.
Mijn oprechte dank gaat uit naar de mensen die er voor haar waren in de laatste maanden van haar leven en die alles deden om het Karin in die periode zo veel mogelijk naar haar zin te maken.
Ook veel dank aan dokter Duran en zijn team, die zo hun best hebben gedaan om het Karin zo comfortabel mogelijk te maken, vaak onder moeilijke omstandigheden, omdat Karin tot vlak voor haar overlijden nu eenmaal niet wilde weten hoe zij er aan toe was en daarom elk onderzoek weigerde.

Lieve schat, dank je wel voor al die mooie jaren samen.

(Toespraak van John op Karins rouwplechtigheid – 1 mei 2015)